Na het succesvol doorlopen van dit opleidingsonderdeel kan de student volgende taken in de dagelijkse klinische praktijk uitvoeren, en diagnostische en therapeutische keuzes verantwoorden op basis van de achterliggende theoretische kaders: 1. m.b.t. gendergerelateerde zorg: - patiënten begeleiden in het maken van een geïnformeerde beslissing rond tijdelijke of definitieve contraceptie;
- een deskundig preconceptioneel consult voeren inclusief het duiden van de mogelijkheden en beperkingen van genetische counseling;
- een normaal evoluerende zwangerschap begeleiden in haar verscheidene dimensies (mits ondersteuning);
- urgente situaties herkennen;
- de patiënt (en partner) begeleiden en deskundig advies geven in geval van ongewenste zwangerschap (mits ondersteuning);
- de patiënte deskundig begeleiden in de postpartumperiode (mits ondersteuning);
- deskundig soa’s en gynaecologische infecties diagnosticeren en behandelen en informatie hierover verstrekken, met bijzondere aandacht voor risicogroepen;
- deskundig een anamnese en klinisch onderzoek uitvoeren bij menopauzale klachten, en menopauzale klachten duiden en begeleiden;
- deskundig de resultaten van een cervico-vaginaal uitstrijkpreparaat interpreteren;
- een seksuologische anamnese afnemen en seksuele problemen bespreekbaar maken;
- deskundig LUTS-klachten (Lower Urinary Tract Symptoms) en seksuele problemen diagnosticeren en behandelen;
- de patiënt deskundig informeren i.v.m. het gericht opsporen van prostaatkanker;
- volgende vaardigheden deskundig uitvoeren: gynaecologisch onderzoek, zwangerschapsonderzoek, plaatsen van een IUD (intra-uterine device), afname van een cervico-vaginaal uitstrijkje, PPA (palpatio per anum) uitvoeren en interpreteren.
2. m.b.t. chronische zorg: - de zorg voor patiënten met chronische aandoeningen (diabetes, hart- en vaatziekten, oncologische problematiek en astma/COPD) behandelen, controleren en organiseren;
- gegevens registreren en delen met medebehandelaars en het beleid bijstellen;
- het moment markeren dat er sprake is van een chronische ziekte, die behandeling en controle behoeft.
3. m.b.t. spoedeisende zorg: - de toestand van patiënt met acuut ziektebeeld (ABCDE) vaststellen en de noodzakelijke handelingen uitvoeren;
- getrieerde consulten en visites afhandelen volgens urgentie;
- bevindingen, diagnose en beleid vastleggen en deze helder overdragen.
4. m.b.t. korte episode zorg - de hulpvraag inschatten en het soort contact (telefonisch, raadpleging, huisbezoek) (in overleg met de patiënt en het onthaal) bepalen (op basis van kennis van epidemiologie en ziektescripts/ziektepatronen);
- de hulpvraag verhelderen (Ideas, Concerns, Expectations), een anamnese afnemen (gericht op diagnostisch landschap), een gericht lichamelijk onderzoek uitvoeren, komen tot diagnose of ‘werkhypothese’;
- beslissen of aanvullende diagnostiek nodig is (wat, waar), deze gemotiveerd (evidence-based en kostenbewust) aanvragen/uitvoeren of eerder doorgaan tot ‘behandeling en beleid’ ;
- een behandeling en beleid instellen (shared decision making), hierover (in begrijpelijke taal) informeren en adviseren (prognose en therapie, zelfzorg);
- gegevens in het elektronisch medisch dossier registreren en coderen (ICPC, bijhouden probleemlijst) om continuïteit van zorg te bevorderen, informatie toegankelijk te maken voor onderzoek, statistiek en om eigen zorg te evalueren;
- een episode doorlopen (behandeling/beleid evalueren, aanpassen, bespreken aanvullend onderzoek, evalueren niet-medicamenteuze adviezen, bespreken prognose en verwachtingen) en afsluiten.
5. m.b.t. praktijkmanagement: - een persoonlijke en een praktijkvisie op de huisartsenzorg hebben en op de samenwerking in de praktijk ontwikkelen;
- verbeterplan opstellen en uitvoeren;
- observeren, superviseren en communiceren met praktijkmedewerkers bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen;
- een bijdrage leveren aan de patiëntveiligheid door het melden, analyseren en afhandelen van patiëntveiligheidsproblemen;
- inzicht hebben in de financiering en bedrijfsvoering van de huisartspraktijk, weten om te gaan het de Riziv-nomenclatuur en met andere systemen om verrichtingen aan te geven of terugbetaald te krijgen, en patiënten adviseren over de financiële gevolgen van een medische behandeling/diagnostiek;
- de praktijk vertegenwoordigen in een multidisciplinair overleg en in overleg met externen;
- de praktijkvoering en informatievoorziening af stemmem op de behoeften van de patiëntenpopulatie.
6. m.b.t. preventie: - interventiemogelijkheden voor preventie herkennen;
- op indicatie de leefstijl van een patiënt exploreren en de mogelijkheden tot verandering bespreken;
- adviseren over verschillende preventieve activiteiten;
- personen en patiënten selecteren met een verhoogd gezondheidsrisico;
- meewerken in programmatische preventie;
- bepalen welke rol de huisarts heeft in bevolkingsonderzoek en de rol van omgevingsfactoren, sociale factoren en woonsituatie kunnen inschatten op preventie en ziekte;
- zijn aandeel uitvoeren in de uitvoering van bevolkingsonderzoek zoals door de beroepsgroep met de overheid is overeengekomen;
- een erfelijke ziekte in de familie van een patiënt in kaart brengen en bespreken of screening of diagnostiek aan de orde is, en indien zinvol verwijzen;
- de andere zorgverleners kennen die een rol in preventie kunnen spelen en met hen samenwerken.
7. m.b.t. palliatieve zorg (mits ondersteuning): - in de praktijk omgaan met vroegtijdige zorgplanning en wilsbeschikking;
- op het juiste moment een gesprek over het naderend levenseinde voeren;
- de specifieke problemen in de palliatieve/terminale fase behandelen;
- persoonlijke continuïteit van zorgverlening leveren of bijdragen tot de praktijkcontinuïteit van de zorgverlening.
8. m.b.t. zorg voor het kind: - een consult uitvoeren met een acuut ziek kind (0-12 jaar);
- medicatie voorschrijven aan kinderen en een adequate dosering en toedieningswijze bepalen;
- de pasgeborene en diens ouders begeleiden (mits ondersteuning);
- adequaat bepalen wanneer een consult best met het kind alleen wordt gevoerd en wanneer, of op welke manier, de ouders betrokken moeten worden;
- adequaat omgaan met de rechten van het kind en ouders, ook in specieke situaties (echtscheiding, co-ouderschap, nieuw samengestelde gezinnen,...).
9. m.b.t. zorg voor de oudere patiënt: - vaststellen of er sprake is van complexe problematiek en hiermee rekening houden in het beleid;
- vroegtijdig de keuzes bespreken in aanvullende diagnostiek en/of behandeling rekening houdend met de persoonlijke wensen en levensverwachting van de oudere persoon;
- de veiligheid van de ouderenzorg in de praktijk verbeteren en bewaken, door onder meer periodieke medicatiereviews en valpreventieprogramma's.
10. m.b.t. zorg voor psychische klachten en voor SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde klachten): - een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen begeleiden;
- bij een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen de nodige behandeling instellen;
- bij suïcidaliteit het gevaar inschatten voor de patiënt en diens omgeving en de nodige hulp inzetten;
- persoonlijkheidstrekken en -stoornissen signaleren, de gevolgen hiervan definiëren voor de zorgverlening en de patiënt adviseren om indien nodig passende begeleiding te vinden;
- een werkhypothese SOLK stellen, uitleg geven en stapsgewijs behandelen;
- gebruikmaken van de klachtenregistratie om patronen in klachten en beïnvloedende factoren te ontdekken;
- een verwijsgesprek voeren met een patiënt met SOLK;
- de gevolgen van de klachten bespreken voor de arbeidsparticipatie bij (dreigende) langdurige arbeidsongeschiktheid;
- langdurige begeleiding bieden en de regie houden bij patiënten met ernstige SOLK.
|